“Ik wist wel dat ik in mijn nek een steeds grotere kale plek kreeg, want dat hadden papa en mama me verteld. We waren er in de zomer al mee naar de dokter geweest, die zei dat ik alopecia had. Maar zelf zag ik er niks van omdat het op mijn achterhoofd begon, dus ik maakte me niet zo druk. Ik droeg gewoon een losse, lage staart en een petje om het te verbergen. Maar toen ik een keer met mijn zus Nova in de badkamer stond, vroeg ik of ze met haar telefoon een foto van mijn achterhoofd wilde maken. Toen ik die zag, riep ik heel hard om mijn moeder. Ik had helemaal niet door dat het zo erg was. Ik had wel in de gaten dat ik veel haren verloor als ik het borstelde, maar dat ik echt káál werd, drong pas door toen ik die foto zag. Ik vond het helemaal niet leuk, ik voelde me boos en verdrietig.
Samen met mama ging ik na de zomer bij een stichting mijn eerste pruik uitzoeken. Ik mocht er vier passen. Drie vond ik echt verschrikkelijk; de vierde ging wel, dus die kozen we. In het begin was ik blij dat ik in elk geval iets had, maar later was ik toch wel teleurgesteld. Hij jeukte, bleef niet zitten als ik een handstand deed en hij leek niet op mijn eigen haar. Ik had hem dus niet vaak op, ik droeg liever een petje.
Op school begon het mijn klasgenootjes op te vallen dat er steeds minder haar onder mijn petje uit kwam. Sommige kinderen zeiden dingen als oud omaatje en kaal varkentje, of ze vroegen of ik kanker had. Daar moest ik thuis wel om huilen. Samen met de meester heb ik toen besloten om in één keer aan de hele klas te vertellen hoe het zat. Dat vond ik best wel spannend. Ik praatte heel snel en keek de hele tijd naar mijn moeder, die achterin de klas stond. Na afloop zei niemand iets, er waren helemaal geen vragen. Dat vond ik jammer, maar eigenlijk ook wel fijn. Een jongetje zei: ‘We helpen Sara het meest als we er niks over zeggen’. Nu doet iedereen dus weer normaal. Heel soms zegt iemand nog iets naars, maar mijn meester let daar heel goed op.
In de kerstvakantie had ik nog maar zo weinig haar over, dat ik het eraf wilde knippen. Van tevoren stuurde ik via Instagram een bericht naar Veronique, want ik vond het doodeng. Ze stuurde terug dat ik 100 keer per dag voor de spiegel moest gaan staan, dan zou het snel wennen. Dat berichtje hangt nu naast mijn spiegel. Dat zij altijd zo blij en stoer op de foto staat, helpt wel. Als zij het kan, kan ik het misschien ook. Op de dag van het knippen was iedereen erbij: papa, mama, mijn twee zusjes en een vriendin van mijn moeder die kapper is. We wilden er een feestje van maken, met roze koeken en kinderchampagne, maar toen ik het eerste vlechtje eraf knipte, moesten we allemaal huilen. Mijn oudste zus had een doosje gemaakt in de vorm van een hartje, waar ik mijn vlechtjes in kon bewaren. Eentje spoten we in met haarlak, die blijft altijd mooi. De andere is lekker zacht en kan ik nog aaien.
De dag na het knippen voelde ik me al wat beter. Ik kreeg toen ook een nieuwe pruik, die beter bij me past en wél blijft zitten als ik een handstand doe. Naar school doe ik hem altijd op, maar als ik thuis kom, gooi ik hem meteen af. Ook als ik naar atletiek ga, draag ik een muts. Ik hoop dat ik in de zomer kaal durf te sporten, dat lijkt me heel fijn. Vroeger zweette ik altijd heel erg in mijn nek, daar heb ik nu geen last meer van. Het eerste kinderfeestje met zwemmen zal ook wel spannend zijn. Dan móet ik wel kaal, want zwemmen gaat niet met een pruik. Verder mis ik mijn eigen haar eigenlijk niet, het was toch niet zo mooi. En volgens mama ben ik ook zonder haar heel knap. Van iedereen in ons gezin staat kaal bij mij het best, zegt ze. Thuis maak ik er ook steeds vaker grappen over. Als ik een scheet laat, doe ik altijd even mijn muts omhoog – heel grappig.
Binnenkort ga ik mijn spreekbeurt doen over alopecia. Als ik het durf, laat ik in de klas mijn kale hoofd zien. En als ik het niet durf, laat ik een foto van Veronique zien. Ik kijk gewoon hoe ik me dan voel.”